Ik ben aan het oppassen op Thijs*. Ik zit op een grote grijze fauteuil naast de bank. Thijs ligt voor me op de grond. Hij rolt over het kleed, grijpt zijn brandweerwagen en ’teeeeduuuttt teeedduuuutt’ de kamer door. Ik kijk naar buiten, naar het vele gras, de dijk en het uitzicht. Maar terwijl ik naar buiten kijk zie ik in de weerspiegeling van het raam ook mezelf. Wat ik zie bevalt me niet.

Mijn haar is dof en krult niet mooi. Ik zie vage contouren van mijn gezicht. Door die vaagheid heen vallen de wallen op en de onrust die mijn poriën al jaren niet hebben verlaten. Ik vraag me af of Thijs al enig idee heeft van mooie mensen en minder mooie mensen. Of dat hij met zijn drie jaar die scheiding nog niet kan aanbrengen.

Spiegeltje, spiegeltje aan de wand…
Natuurlijk kan hij iemand die in zijn gezicht flink verbrand is, overal littekens heeft of maar één oog heeft, onderscheiden van mensen met een relatief ‘normaal’ of laat ik zeggen ‘doorsnee’ hoofd. Maar ziet hij al een onderscheid in natuurlijke schoonheid en minder knappe koppen?

Er zal vast onderzoek naar gedaan zijn maar zin om het op te zoeken heb ik niet. Het is ook niet belangrijk. De vraag is soms belangrijker dan het antwoord. Omdat de vraag het denken aanzet, de blik verruimd, de creativiteit aanspreekt en perspectivische lenigheid creëert (lees: het kunnen waarnemen van verschillende perspectieven).

Wat is een antwoord eigenlijk?
Een antwoord kent voor veel mensen een definitief eind. Het denken mag stoppen, want het antwoord is er.

Voor mij roept ieder antwoord weer nieuwe vragen op, zodat het denken niet tot stilstand komt. Het zorgt soms voor een overvol hoofd dat overuren draait. Daarbij is er een voortdurende afweging of ‘smalltalk’ gepast is, waar ik zeker geen prijs voor win, of de iets diepgaandere conversaties, die me beter afgaan. Sociaal gedrag intrigeert me.

Schat? Schat!
Thijs kruipt bij me op schoot en gaat met zijn handen door mijn net-niet-krullen. ‘Zullen we moedertje spelen?’ Hij klautert van mijn schoot af. ‘Ik ben de moeder,’ zegt hij terwijl hij achter de bank naar het raam toeloopt.

‘Schat, kom je? Ik moet je mooie haren kammen, schat! Schat?’ Ik loop naar hem toe, kniel voor het raam en voel hoe hij met zijn vrachtauto (ja serieus, zijn vrachtauto) mijn haren borstelt.

Ben ik mooi?
‘Mam?’ vraag ik. ‘Ben ik mooi?’ Ik voel hoe de vrachtwagen stopt met borstelen (wat een heerlijke zin om op te schrijven) en stilligt op mijn hoofd. Thijs komt naast me staan en aait met zijn vrije hand over mijn wang.

‘Ja, natuurlijk,’ zegt hij. Even ben ik gerustgesteld en slaak ik een diepe zucht, tot hij vervolgt: ‘want je bent mijn kind’. Ik schiet in de lach maar hij kijkt bloedserieus. ‘Kind, we moeten naar school. Jas aan en schoenen aan, schat! Hup!

*Wegens privacy-redenen is de naam van mijn oppaskind veranderd in Thijs**.

**Dit klinkt zo professioneel en vakkundig dat ik er helemaal van ga glunderen***.

***Dat glunderen trekt die professionaliteit en vakkundigheid weer ietsje in twijfel, wat een realistischere kijk geeft op dit blog. De balans is weer hersteld.