Wat als jij zelf Oekraïne zou zijn? Filosoferen met kinderen

Filosoferen met groep 7/8 over de oorlog. Ik merkte dat er behoefte was aan informatie, duiding, een duidelijk verhaal. Maar juist dat schiet er in tijden van oorlog bij in. Het doet me denken aan wat ik laatst las: ‘Het eerste grote slachtoffer van oorlog, is altijd de waarheid.’

Een lekkere bak vla
Een eenduidig, hapklaar verhaal waar je bijna niet op hoeft te kauwen om het door te slikken is zeldzaam in dit informatietijdperk. Waar ingewikkelde recepten je om de oren vliegen, is er steeds meer behoefte aan een simpel toetje als vla.

Als ik trek in vla heb, dan kijk ik graag naar het jeugdjournaal. Dan heb ik alle tijd om eens rustig te proeven, in plaats van verstikt te raken in de hoeveelheid smaken, kleuren, ingrediënten en smarties.

De meeste verhalen en gebeurtenissen zijn een stuk complexer dan dat ze in eerste instantie lijken of doen voorkomen. Dat geldt ook voor de items in het jeugdjournaal. Maar om complexere materie te kunnen begrijpen is een makkelijk verteerbaar toetje geen overbodige luxe. Al is het maar om daarna een overvloedig dessert zacht te kunnen laten landen.

Beginsituatie
Een vaardigheid die ontwikkeld kan worden tijdens het filosoferen is het kunnen uitstellen van (te snel getrokken) conclusies.

Gisteren sprak ik met een groep andere kinderfilosofen over het verschil tussen kennis overbrengen over een bepaald onderwerp en filosoferen over datzelfde onderwerp. Hebben kinderen eerst bepaald soort kennis nodig om deze vervolgens te kunnen bevragen?

Van abstract, naar concreet
Uiteindelijk, tijdens mijn lessen, vond ik een weg om de oorlog daar te laten en het zware onderwerp terug te brengen tot slechts een vergelijking. We hadden zojuist besproken of we als Nederland Oekraïne zouden moeten helpen. En wat we dan zouden kunnen doen.

Ik vroeg de kinderen zich Poetin voor te stellen als een pestkop en Oekraïne als de gepeste. Wat heeft de gepeste, die kwetsbaar is, nodig?

Reacties waren er in overvloed maar de opvallendste en meest terugkerende was toch wel: ‘Als jij zelf te zwak bent om bescherming te bieden, dan heb je hulp van andere landen nodig.’

Geldt dat ook in de klas? Of op school?
‘Als iemand zich in de klas zou voelen zoals Oekraïne zich nu voelt, zei Rasja (11), dan zouden alle andere kinderen net als veel landen nu doen, dit kind kunnen helpen.’
Hoe zouden we dat kunnen doen? Hoe komen we er überhaupt achter of een kind zich voelt als Oekraïne?

Een toetje toe
En zo was het gesprek weer in de klas. Van een abstracte oorlog, naar de dagelijkse praktijk. Mijn ondertussen klotsende oksels konden weer beginnen met opdrogen.

Het filosoferen raakte hier de vreedzame school (een programma voor sociale competentie en democratisch burgerschap) en dat vond ik eigenlijk wel best. ’s Avonds nam ik als beloning een overheerlijk kommetje gele vla.


Als je les gaat over doorzetten en de les mislukt - Filosoferen met kinderen

Ik had een les voorbereid over doorzetten. Een aantal maanden eerder had ik ‘m gegeven aan groep 7/8, in een andere vorm weliswaar, maar het idee bleef hetzelfde. ‘Wat hebben we nodig als we door willen zetten?’

Dombo de olifant
Groep 3/4. Het woord doorzetten bleek nog niet te bestaan, laat staan de betekenis achter het woord en ik wist dat niet. Tijdens mijn les kwam ik erachter dat ik veel te abstract bezig was.

Ik vertelde eerst een verhaal over een dikke olifant die zich verveelde in de dierentuin en vrijheid wilde proeven. Iedereen vond dat hij thuis hoorde in de dierentuin maar het grote gevaarte wilde het tegendeel bewijzen.

Na het verhaal praatten we wat na en uiteindelijk vroeg ik: ‘Wat heb jij nodig als je wil doorzetten?’

Nu komt het
Nou, goed. Er kwam niks uit. Bleek dat de kinderen geen idee hadden wat doorzetten was. En ook toen ik via het verhaal vroeg hoe we konden ontdekken wat het was, kwam het gesprek niet op gang. Echt filosoferen hebben we dus niet gedaan. Pas de laatste vijf minuten zag ik ineens een manier om ze ‘aan’ te krijgen en aan te sluiten bij hun belevingswereld.

Te laat voor deze klas, maar aangezien ik er nog 7 had deze week, kon ik het geleerde meenemen naar de volgende les.

Torenhoge verwachtingen en teleurstelling
In het begin had ik torenhoge verwachtingen van mezelf en ook van de klassen. Bijna iedere les was ik teleurgesteld, aangezien de praktijk een slechte weergave is van de ideeënwereld waar mijn hoofd vol mee zit.

Die verwachtingen heb ik langzaam bijgesteld. Ik heb geleerd dat het filosoferen zelf een middel is om andere doelen te bereiken, hoe klein ook. En soms filosoferen we niet echt, duiken we niet de diepte in, loopt het gesprek niet lekker, maar zijn er alsnog vaardigheden/doelen die worden aangeraakt. Hoe klein ook.

Terug naar de les
In de tweede les vroeg ik de kinderen om met mij na te denken wat de olifant nodig zou hebben om te kunnen ontsnappen. Zouden we verschillende ontsnappingspogingen kunnen bedenken met ons creatieve brein?

Het werd een mooie les waarin ik voor de kinderen de vertaalslag maakte naar onze wereld door het stellen van vragen.

Verschillende ontsnappingspogingen
De olifant ontsnapte volgens een kind via een ladder en soms hebben we inderdaad materialen nodig om door te kunnen zetten. Welke materialen zouden we nodig kunnen hebben als het met rekenen niet lekker gaat?

De olifant ontsnapte met de hulp van de bewakers. Inderdaad, soms heb je hulp nodig van andere mensen als je door wil kunnen zetten.

De olifant ontsnapte door heel hoog te springen. ‘Wat heeft hij daarvoor nodig?’ De kinderen: ‘Kracht, energie en sterke spieren.’
‘Soms hebben we kracht, energie en sterke spieren nodig om door te gaan als we iets moeilijk vinden. Zou iemand een ander voorbeeld kunnen noemen waarvoor je deze drie dingen nodig hebt?’

De olifant ontsnapte door heel veel te poepen waardoor de bewakers flauw zouden vallen van de lucht en hij kon ontsnappen. Wat had de olifant daarvoor nodig, vroeg ik aan Miguel. ‘Zijn eigen lichaam en zijn hersens om het plan uit te denken’, antwoordde hij.

Doorzetten
Als je les gaat over doorzetten en je les mislukt, dan ga je door. Wat ik daarvoor nodig heb?
– Een mooie werkplek waar de mogelijkheid er is om te vallen, uit te proberen en op te krabbelen.
– Meerdere klassen in dezelfde leeftijdsgroep waardoor je dezelfde les opnieuw en opnieuw aan kan passen en veranderen.
– Mildheid en geduld met en naar mezelf toe.


Waarom een schoonmaker de baas is - Filosoferen met kinderen

Filosoferen kenmerkt zich door een beweging die heen en weer gaat tussen concrete en abstracte vragen. Tijdens het filosoferen met kinderen probeer ik hierin een balans te vinden. Zo kan een stimulus, bijvoorbeeld een verhaal, aanleiding zijn tot de vraag: Waarom heeft de hond in het verhaal geen naam? Dit kan dan leiden tot een algemenere vraag: Waar komen namen vandaan?

Ik ben de koning! Ik ben de baas!
Deze week filosofeerde ik met 7 klassen, variërend van groep 3 t/m groep 5 over ‘de baas zijn’. Als leidraad gebruikte ik het verhaal: ‘Ik ben de koning! Ik ben de baas!’ uit het boek Kan niet bestaat niet van Fabien van der Ham.

Sommige kinderfilosofen stellen dat jonge kinderen de beste filosofen zijn. Daar ben ik het niet mee eens, maar dat jonge kinderen nog niet vastzitten in een bepaald denkkader en niet geremd worden door een hoeveelheid kennis zorgt er zeker voor dat er verrassende redeneringen worden gedaan.

Dit is niet alleen ontzettend plezierig, ze leren ook al op hun eigen niveau juist redeneren, hun gedachten onder woorden brengen en sociaal-communicatief vaardig te zijn. Ze leren al op een creatieve wijze te denken en verbanden te leggen.

De baas zijn en de baas spelen
Vandaag was het Sam, die op een mooie manier liet zien waar het jonge kind nog toe in staat is. We dachten met elkaar na over ‘de baas zijn’. Over het verschil tussen de baas zijn en de baas spelen (twee verschillende begrippen, twee verschillende betekenissen) en over waar de koning nu eigenlijk de baas over is.

Het verhaal dat ik voor had gelezen ging namelijk over een koning die in het zwembad niet de baas was (hij mocht geen bommetje doen van de badmeester), die in het verkeer niet de baas was (hij mocht niet te snel rijden van de agent) en die thuis niet de baas was (hij mocht niet eens met zijn handen eten want er was een andere keizer op bezoek). Maar hij was toch de koning? Hij was de baas!

Wie is de baas?
Nadat we over het verhaal hadden nagedacht breidde ik de vragen uit. Waar was de juf de baas? Over wie? En waar de brandweerman? En was de brandweerman meer de baas dan de juf?

Alle kinderen kregen nu in tweetallen (gelamineerde) plaatjes van bepaalde beroepen. Deze mochten ze op een lijn leggen van helemaal niet de baas naar heel erg de baas. Terwijl de meeste kinderen de agent op de eerste plek hadden liggen, lag die bij Sam en Iris op plek 2. Zij hadden namelijk de schoonmaker op plek 1. En nu moet je, voordat je verder leest, eens nadenken waarom de schoonmaker van alle andere beroepen, het meest de baas is. Probeer het maar.

De redenering van Sam en Iris (groep 3):
Sam: ‘Een schoonmaker is van al deze mensen de meeste tijd alleen. Want een schoonmaker werkt vaak ’s avonds of heel vroeg. Je bent het meest de baas als je alleen bent omdat je dan dingen op je eigen manier kan doen. Je kunt dansen met de bezem en je kunt het beste de baas zijn over jezelf. Want als je alleen bent kun je het meest de baas zijn over jezelf.’

Het gaat er niet om dat dit een waterdichte redenering is, dat ie volledig correct is of dat er niet ontzettend veel aannames inzitten waaraan getwijfeld kan worden. Jonge kinderen zijn dan ook geen filosofen, zoals ik al eerder zei, maar we kunnen ze wel leren denken. Sam laat hier op een hele mooie manier zien waarom een schoonmaker voor hem het meest de baas is.

Net als dat we rekenen en taal moeten leren, word je ook niet automatisch geboren met goede denkvaardigheden. Je wordt geboren met een bepaald vermogen tot of een bepaalde capaciteit om het te leren. Leren denken dus. Groep 3/4 is in ieder geval al erg goed op weg!


Zijn alle bruine beren bruin? Filosoferen over (on)zekere kennis

Als kinderfilosoof filosofeer ik iedere week op twee basisscholen met kinderen. Deze week leerden de kinderen de jongere Bo kennen. Groep 7/8 had de NIO toets en ik wilde hierop aanhaken. Begeleid door een PowerPoint vertelde ik over de jonge Bo. Het blonde meisje had met de NIO voor haar neus nagedacht over de vraag: Hoe weet ik eigenlijk zeker dat dat wat ik geleerd heb, echt waar is?

Er bleek een aparte tak in de filosofie te zijn die we kennistheorie noemen. Daar wordt nagedacht over de vraag: ‘Wat weten we eigenlijk zeker?’

Ik maakte een dansje in de klas. ‘Horen jullie wat ik zeg?’ vroeg ik met ingehouden adem. ‘Ik dacht hier al over na in groep 8! En het bleek gewoon een onderdeel te zijn van de filosofie!’

Wat weten kinderen zeker?
De kinderen kregen de opdracht een opsomming te maken van dingen die ze zeker zouden weten. Direct begonnen de kinderen in de groepjes te discussiëren. Want hoe wist je eigenlijk zeker dat de aarde rond was? Honderden jaren hadden mensen ook geloofd dat deze plat was.

‘Ik weet zeker dat ik leef,’ zei een meisje uit groep 7, waarop haar buurjongen gelijk zei: ‘maar wat als je nu droomt? Hoe weet je dat je nu niet droomt?’
Het meisje antwoordde: ‘Ik moet leven om te kunnen dromen, dus ik weet nog steeds zeker dat ik leef.’ Een tweede jongen kwam zich ermee bemoeien. ‘Misschien ben je wel een computer die denkt dat ie mens is en leeft!’

100% zeker dat ik niks zeker kan weten
Van de tien klassen die ik elke week lesgeef, was er in iedere klas minstens één iemand die zei: ‘Ik weet niks zeker juf. Er is niks wat je zeker kunt weten.’ Ik probeerde dan bedenkelijk te kijken en zei tussen neus en lippen door: ‘Weet je dat zeker?’

Vaak was dan het antwoord: ‘Ja, dat weet ik heel ze…. OH! IK WEET ZEKER DAT IK NIKS ZEKER WEET.’
Sommige kinderen gingen nog verder zonder mijn verdere hulp en zagen direct de innerlijke tegenspraak. ‘Ik kan dit niet opschrijven juf, want dan komt ie op het lijstje wat ik zeker weet maar er staat dat je niks zeker kan weten dus dan klopt het niet.’

Opdracht
Nadat ik een lijstje op het bord had gemaakt met allemaal dingen die we zeker wisten en we hadden nagedacht over hoe we zulke dingen zeker konden weten, hebben we nog een korte opdracht gedaan. Ieder groepje kreeg van mij kaartjes met daarop stellingen als:
– Alle bruine beren zijn bruin
– Alle mensen hebben een hart
– Mijn bed staat in mijn slaapkamer
– Ik zit op school
– 2 + 2 = 4
– Iedereen vindt snoep lekker

De kinderen moesten drie stapeltjes maken:
Dit weten we niet zeker, dit weten we een beetje zeker en dit weten we heel zeker.

Ik ben een absoluut voorstander van goed reken- en taalonderwijs. Maar dat wil niet zeggen dat we niet ook vakken kunnen aanbieden waarbij het eens niet gaat om ‘goed’ of ‘fout’. Iedere stelling kan namelijk in alle vakjes worden geplaatst, mits en alleen mits de redenering logisch en correct is.

Alle bruine beren zijn bruin
Tom: ‘Niet als een beer in de verf of modder rolt en je helemaal geen bruine vacht meer ziet.’
Thomas: ‘Heel zeker als je puur kijkt naar de taal. Bruine beren zijn beren die bruin zijn, dus alle bruine beren (beren die bruin zijn) zijn bruin.’
Anke: ‘De bruine beer is een ras. Als twee bruine beren een albino krijgen, dan hoort de albino nog steeds bij het ras bruine beer, maar hij is wit.’


Kun je vrienden worden met een robot?

Kun je vrienden worden met een robot?

Deze week filosofeerden we over vriendschap. Aan het begin van de les liet ik een filmpje zien over verschillende katten die reageren op een robotkat. Er werd met elkaar nagedacht of katten vrienden kunnen worden met een robotkat.

Vervolgens introduceerde ik nogmaals het woord gedachte-experiment. Mijn eerste les had in het teken gestaan van het gedachte-experiment en ik wilde dit nogmaals uitleggen en herhalen. Ik liep de klas uit en sloop daarna geheimzinnig de klas in.

Aan mijn hand had ik namelijk een mensenrobot meegenomen. Ik zette hem op tafel neer, vroeg de kinderen of ze hem allemaal voor zich konden zien en of ze met deze robot bevriend zouden kunnen worden. Stel je eens voor dat deze robot kon praten, kon bewegen en even groot zou zijn als jullie.

Zou je dan vrienden kunnen worden met mijn robot?

Een stukje uit het gesprek met groep 7/8
Jongen uit 7/8: ‘Nee, want een robot gedraagt zich niet als een mens.’
Ik: ‘Wat doet of heeft een robot dan niet, wat een mens wel doet of heeft?’
Hij: ‘Een robot heeft geen mening. En ik zou geen vrienden kunnen zijn met iets dat geen mening heeft.’
Ik: ‘Stel je nu eens voor dat ik mijn mening programmeer in de robot. Zou je dan wel vrienden kunnen worden met de robot?’
Hij: ‘Nee, want het is niet zijn eigen mening.’
Ik: ‘Ahaa, dus jij kan vrienden worden met iets als het een eigen mening heeft. Niet zomaar een mening, maar een eigen mening.’
Hij: ‘Ja. En hij mag het niet altijd met mij eens zijn. Dat zou ik niet leuk vinden.’

Meisje dat hierop reageert: ‘Ik ben het daar niet mee eens want het is toch juist leuk als de robot doet wat jij wil.’
Ik: ‘Geldt dat ook als de robot altijd doet wat jij wil?’
Zij: ‘Nee, niet altijd. Maar vaak wel.’
Ik: ‘Wanneer niet dan?’
Zij: ‘Het kan saai worden als de robot altijd maar doet wat ik wil. Maar het grootste gedeelte van de tijd zou het wel leuk zijn.’
Ik: ‘Kun je een voorbeeld geven van een situatie waarbij je zou willen dat hij op dat moment iets anders doet dan dat je op het moment zelf zou willen?’
Zij: ‘Dat weet ik niet echt.’
Ik: ‘Kan iemand anders haar helpen? Is er een voorbeeld te bedenken waarbij we zouden willen dat de robot iets anders doet dan dat we in eerste instantie zouden willen en dit toch best fijn of belangrijk is?’

Een stukje uit het gesprek met groep 5
Meisje uit groep 5: ‘Ik zou wel vrienden met de robot kunnen zijn als hij met mij speelt.’
Ik: ‘Het is voor jou dus belangrijk dat iemand samen wil spelen, want dan kun je vrienden met diegene worden.’
Zij: ‘Ja. En hij moet ook aardig zijn.’
Ik: ‘Dus hij moet én met je spelen én aardig zijn.’
Zij: ‘Ja. En hij moet mijn geheimen niet doorvertellen, want dan ben je mijn vriend niet meer.’

Jongen die hierop reageert: ‘Maar dan mag jij ook zijn geheimen niet doorvertellen. Want je moet wel allebei dan goed geheimen kunnen bewaren. Het is niet zo dat de robot jou niet mag schoppen en jij dan wel de robot mag schoppen. Dan zou de robot geen vriend meer met jou willen zijn.’
Ik: ‘Dus eigenlijk moet vriendschap met een robot van twee kanten komen. Zowel de robot als jij moeten beiden vrienden met elkaar willen zijn.’
Hij: ‘Ja.’
Ik: Geldt dit ook voor een mensenvriend?
Zij: ‘Ja, bij een mensenvriend wel. Maar een robot leeft niet. Ik bepaal zelf of hij mijn vriend is dus de robot hoeft mij niet te zien als vriend.’

Vriendschap
Zonder dat de kinderen het bewust doorhadden, zijn we deze week bezig geweest met het concept vriendschap. Wanneer noem je iemand een vriend? Waarom zou je wel of geen vrienden kunnen zijn met een robot? Waar moet een robot aan voldoen om jouw vriend te kunnen zijn? Geldt dat ook voor je vriendjes in de klas? Wat zijn voor jou belangrijke voorwaarden van vriendschap?

Filosoferen op school met juf Bo 
Het uitdiepen van concepten stimuleert niet alleen de taalontwikkeling maar laat kinderen ook nadenken over hun eigen voorkeuren. Wat vind ik belangrijk? Het kunnen formuleren van je eigen gedachten en deze aanscherpen gebeurde mooi bij de jongen in groep 7/8 die een eigen mening belangrijk vond en niet zomaar een mening.

We zijn nu eenmaal mensen die alles wat we horen en zien moeten interpreteren. Bij dit interpretatieproces ontstaan regelmatig misverstanden. Het is mijn drive en mijn wil om kinderen te leren hun eigen gedachten beter onder woorden te brengen. Om daarmee te oefenen. Om vervolgens beter begrepen te worden en daarmee het zelfvertrouwen, een positief groepsgevoel en het taalvermogen van leerlingen een enorme boost te geven.


'Bloemkool, doet het pijn om uit de grond te worden getrokken?'

Deze week begon het filosoferen met de groepen 5 t/m 8. Het onderwerp? Een pratende bloemkool. Raar? Zeker. Nieuw? Dat ook. Grappig? We hebben wat afgelachen!

Een pratende bloemkool
De klassieke eerste les in de kinderfilosofie is de les met de bloemkool. Ik kon niet achterblijven en dus kwam ik, gewapend met een roze box met daarin een bloemkool onder mijn arm, de klas binnen.

Na een korte inleiding over wat filosoferen precies inhield, konden we aan de slag. Je kunt het beste ervaren wat filosoferen is, door het te doen. Ik vertelde de klas dat in de grote roze doos een pratend ding zat. Terwijl ik de doos opende en de bloemkool eruit haalde werd er bij het zien van de bloemkool gelachen, gegild, met de ogen gerold en sommige mini-filosoofjes begonnen direct met creatief denken. Ze probeerden manieren te verzinnen waarom ik dit een pratende bloemkool noemde.

Het gedachte-experiment
In de filosofie is het ‘gedachte-experiment’ een belangrijke tool om na te kunnen denken over dingen die in het echt misschien niet kunnen, maar die het denkvermogen wel kunnen oprekken. Vanuit je luie stoel, kun je op deze manier tot nieuwe kennis komen. Vaak begint een gedachte-experiment met: ‘Stel je eens voor dat…’

Zo ook in mijn filosofieles: ‘Stel je eens voor dat deze bloemkool kon praten, wat zou je ‘m dan willen vragen?’

Vragen durven stellen
Er werd veel gegiecheld, gelachen, gespeeld en ontdekt. En dat was juist de bedoeling. De kinderen durfden zich te laten verwonderen en durfden het vanzelfsprekende te bevragen:

‘Bloemkool, doet het pijn als je uit de grond wordt getrokken?’
‘Bloemkool, hoe zou jij kunnen weten welke kleur je bent?’
‘Bloemkool, hoe voelt het om steeds verder uit elkaar te worden gehaald?’
‘Bloemkool, wat was je belevenis in de roze doos?’
‘Bloemkool, hoe lang ben je een zaadje geweest?’

Er bestaan verschillende soorten vragen
Ik wilde de kinderen in deze eerste les direct kennis laten maken met het denkgereedschap gedachte-experiment. Bijkomend leerdoel was dat de kinderen het verschil leerden tussen een filosofische vraag en een kennisvraag.

De vraag: ‘Hoe lang ben je een zaadje geweest?’ is een kennisvraag. Er is één goed antwoord en als we het aan een expert vragen, dan zou hij naar alle waarschijnlijkheid een antwoord kunnen geven.

De eerste vraag: ‘Doet het pijn als je uit de grond wordt getrokken?’ is een typisch filosofische vraag. Bij een filosofisch gesprek over deze vraag, zal het concept ‘pijn’ onder de loep worden genomen. Kan een bloemkool pijn ervaren? Hoe weten we dat? Zijn er soorten pijn? Wat is pijn eigenlijk?

Een geslaagde eerste week
Zelf moest ik natuurlijk weer wennen aan het ‘voor de klas staan’. Aangezien ik 10 (dezelfde) filosofielessen per week geef aan verschillende groepen, kan ik enorm veel dingen uitproberen. Wat werkt wel, wat werkt niet, wat kan beter, wat doe ik mijn volgende les anders?

Het is een enorm gaaf proces om zo snel en vaak één en dezelfde les bij te schaven. Om te reflecteren en de verbeterpunten direct in dezelfde les (alleen met een andere groep) toe te passen. Om beter te worden in mijn vak: Het zijn van een kinderfilosoof.

(Het zijn van een kinderfilosoof, zo heette de titel van mijn scriptie dus ik vond het voor mezelf erg leuk om hiermee mijn blog af te sluiten. Voor jullie minder pakkend, maar ach, zo houd ik mezelf lekker bezig.)

Okéoké, dan nog even een echte afsluiter:

Eet jij vanavond bloemkool, broccoli, wortel, courgette of paprika? Probeer het dan ook eens. Wat zou jij die bloemkool, broccoli, wortel, courgette of paprika willen vragen? Zijn dat vooral kennisvragen of filosofische vragen?

‘Bloemkool, is jouw beste vriend broccoli?’


Een grote-mensenbaan! Ik word kinderfilosoof, maar wat is dat?

Een diepe dip en een nieuwe toekomst. Zo zal ik de periode noemen na mijn afstuderen aan de Hogeschool voor Toegepaste Filosofie. Die nieuwe toekomst gaat nu van start. Ik ben namelijk aangenomen in het basisonderwijs als leraarondersteuner in combinatie met vakspecialist filosofie (oftewel kinderfilosoof). Maar wat doet een kinderfilosoof eigenlijk? En wat is filosoferen met kinderen?

Filosoferen is een werkwoord
Filosoferen is een activiteit. Dat betekent dat ik niet voor de klas sta en uitleg geef over de grote denkers die de Westerse geschiedenis rijk is of over ingewikkelde filosofische theorieën en stromingen. Nee, wat wij gaan doen is denkvaardigheden ontwikkelen.

Samen met de kinderen zal ik gaan nadenken over vragen waar geen eenduidig antwoord op is. Bijvoorbeeld: Kunnen dieren denken? Of: Mag je altijd zeggen wat je denkt?

Wat filosoferen met kinderen niet is
Filosoferen met kinderen is geen gezellig kringgesprek waarbij er vooral meningen worden uitgewisseld. Het is ook geen debat waarbij je kunt winnen met goede argumenten of een discussie waarbij gelijk krijgen hoog in het vaandel staat. Het is ook geen plek waar je vrijblijvend kunt fantaseren.

Filosoferen is eigenlijk best wel strikt. Het is geen gesprek waar je kunt zeggen wat je denkt zonder dat denken onder de loep te nemen en te verantwoorden waarom je dat vindt of zegt. Je komt niet meer weg met antwoorden als: ‘Dat vind ik gewoon’ of: ‘Nou, iedereen ziet dat anders. Dit is jouw waarheid en ik heb de mijne.’

Maar wat is filosoferen met kinderen dan wel?
Filosoferen begint eigenlijk altijd met een vraag die aanzet tot nadenken. Natuurlijk zijn dit vragen die passen bij de belevingswereld van het kind (ik filosofeer met kinderen van groep 3 t/m groep 8).

Tijdens een filosofisch gesprek worden argumenten aan een onderzoek onderworpen. Je denkt ergens gedisciplineerd en methodisch over na. Je gaat op onderzoek uit. ‘Klopt het wat je zegt? Is dat altijd zo? Kunnen we een tegenvoorbeeld vinden? Net zei je het een, nu zeg je het ander; zijn die twee dingen verenigbaar met elkaar? Of moeten we er één kiezen die we verder gaan onderzoeken?’

Filosoferen is een gezamenlijk denkonderzoek.
Je bent gezamenlijk bezig met het onderzoeken van het eigen denken. Dit kan in iedere groep en op verschillende niveaus.

Tijdens het filosoferen leren de kinderen:
– naar elkaar luisteren;
– de eigen gedachten onder woorden te brengen;
– elkaars opvattingen en meningen te respecteren;
– sociaal-communicatief vaardig zijn;
– kritisch en zelf nadenken;
– begrippen en argumenten analyseren, toetsen en correct gebruiken;
– perspectivische lenigheid ontwikkelen (verschillende perspectieven kunnen herkennen);
– naar alternatieven en tegenvoorbeelden te zoeken;
– voort te bouwen op elkaars gedachten (samenwerken).

We hebben er zin in! Laten we met de toekomstige wereldburgers gaan denken! ;D


Afgestudeerd bij Centrum Kinderfilosofie Nederland

Dit blog is geplaatst op www.hogeschoolvoortoegepastefilosofie.nl

Eens gaat de zon onder
De zon stond op het punt om onder te gaan. Al de hele avond had ik me verheugd op dit moment. Het was een stille en warme avond, de luchtvochtigheid was hoog en af en toe sloeg ik een mug dood die zoomend langs mijn oor wachtte om op het juiste moment toe te slaan.

Met slechts één wolkje aan de lucht (die met een beetje fantasie de vorm aannam van een kameel) was het moment aangebroken. Het leek nu of de zon met haar onderkant, voor zover zij een onderkant heeft, balanceerde op de horizon. Binnen een paar minuten zouden de laatste zonnestralen van deze avond te zien zijn op mijn huid. Het hoofdstuk was uit, de inkt op mijn ziel gedrukt.

Op het moment dat ik aan deze opleiding begon, was er niet zoiets als afstuderen in de filosofie. Het bestond in mijn hoofd simpelweg niet. Eerst maar eens die eerste paar maanden doorkomen, daarna zag ik wel verder. Maar beetje bij beetje kwam de zon dichter bij de horizon. Langzaamaan begonnen de lessen, de docenten, mijn geliefde klasgenoten, de theorie, de diepgang en het plezier plaats te maken voor de spanning die kwam kijken bij die laatste paar minuten. De bladzijdes aan het eind van dit HTF-hoofdstuk wijdde ik aan Centrum Kinderfilosofie Nederland (CKN).

Mijn scriptie
Het CKN is een organisatie die bezig is om het beroep kinderfilosoof te professionaliseren. Zij heeft hierbij ‘levels’ opgesteld om kinderfilosofen in onder te verdelen. Het probleem was dat er geen duidelijke richtlijnen waren opgeschreven voor het concept kinderfilosoof binnen het CKN. Welk concept van kinderfilosoof voldeed aan de verwachtingen van het CKN die zij had bij het opstellen van de standaarden of levels die horen bij een sterke beroepsgroep?

Er bleek een praktijk te zijn waarbinnen impliciet kaders waren vormgegeven en tegelijkertijd waren er grote lijnen die uit de literatuur naar boven konden worden gehaald. Hoe verhield de literatuur binnen de kinderfilosofie zich tot de al bestaande praktijk waarin kinderfilosofen opereren?

In mijn onderzoek laat ik zien dat een vastomlijnd kader van een kinderfilosoof niet wenselijk is, maar ook niet past bij de beweging die de kinderfilosofie in deze tijd kenmerkt. Dat we niet een precies, onomstreden gemeenschappelijk kenmerk kunnen aanwijzen dat een kinderfilosoof exact omvat, betekent niet dat we niet via een andere manier haar concept kunnen vormgeven. Wittgensteins ‘meaning is use‘ en ’taalspelen’ kwamen hieraan te pas.

Uiteindelijk heb ik een conceptueel kader kunnen creëren waarbij in mijn literatuuronderzoek een aantal kernbegrippen meer helderheid krijgen, waaronder de socratische/niet-wetende houding, de klassieke leraarshouding, inhoudelijke afwezigheid, autoriteit/gezag, veiligheid, verwondering, overwicht en kennis. In mijn praktijkonderzoek koppel ik deze kernbegrippen aan de verwachtingen die er waren binnen het CKN. Ik heb hiervoor een groepsinterview afgenomen onder vier bestuursleden/vrijwilligers van het CKN.

De resultaten van mijn bevindingen en het verslag dat hieruit is gerold wordt omgezet in artikelen voor op de site van het CKN. Op deze manier is er een duidelijke basis gecreëerd voor het centrum en voor de website. De artikelen kun je aankomende maanden lezen op www.kinderfilosofie.nl.

Het wordt donker maar morgen zal het weer licht zijn
In die laatste paar minuten waarin ik de zon onder zag gaan, kwamen licht en donker samen. Er was tijdsdruk, stress, innerlijke onrust, onzekerheid, ziekte en angst voor de toekomst. Allemaal muggen die ik soms wegsloeg, maar waar ik niet altijd de kracht voor had. Jeuk was het gevolg. Tegelijkertijd was er de trots, het harde werken, de filosofie, het CKN met haar mooie mensen, de discipline en natuurlijk de goede begeleiding van mijn scriptiebegeleider Leon Heuts.

De zon is onder, mijn studie aan de HTF voorbij
Het is donker, maar morgen zal het licht er weer zijn

Meer lezen over mijn laatste dag als student Toegepaste Filosofie? Klik hier

Afgestudeerd Toegepast Filosoof: Bo Kok op Boïsme

Kinderen leren volwassenen kijken, niet andersom

Dit artikel heb ik geschreven voor www.opanoma.nl

Ik sta op het schoolplein want ik heb zogeheten pleinwacht. De kinderen gebruiken dit half uur duidelijk om uit te razen. Ze rennen, springen en schreeuwen door elkaar, een meisje valt en een jongen helpt haar omhoog. Eva komt aanlopen en pakt mijn hand: ‘Juf, juf! Kom eens kijken. Wat ontzettend bijzonder niet?’ Ze wijst naar het klimrek en rechtsboven in de hoek is een spin bijna klaar met het spannen van zijn web.

Een regenboog van kleuren
Een lichtstraal valt precies door het web heen en weerkaatst het licht waardoor onze ogen verschillende kleuren waarnemen. Zoals de ogen van Eva glimmen, zo krijgen mijn ogen voor even dezelfde glans. Mijn mondhoeken gaan omhoog en ik verwonder mij net zo over dit mooie tafereel als de kleine Eva van 6. Ik moet denken aan Jean-Jacques Rousseau (1712-1778). De Franse filosoof stelde dat kinderen niet worden belemmerd door vooringenomen kennis en daardoor de wereld aanschouwen met een ‘ongecorrumpeerde blik’. Het jonge kind kijkt onbevangen de wereld in met een fascinatie voor het onbekende, het kleine en gedetailleerde. Zoals Rousseau het treffend verwoordde: ‘Kinderen leren volwassenen kijken, niet andersom.’

Filosoferen kun je leren
Ik luid de bel en alle kinderen verzamelen zich voor de ingang van de school. Het is tijd voor mijn filosofieles voor groep 3/4. De redeneringen van kinderen zijn vaak origineel, verrassend, ontroerend, creatief en bijzonder. Ze leren beter naar elkaar te luisteren, vragen aan elkaar te stellen, onder woorden te brengen wat ze denken, hun eigen ideeën te uiten, hun mening te formuleren en hun mondelinge taalvaardigheid groeit.

Heeft alles een voor- of achterkant?
Na driekwartier les te hebben gegeven, gaan we samen met de klas het gesprek aan over de volgende vraag: ‘Heeft alles een voor- of achterkant?’

Vincent, een wijs mannetje met een bril, probeert een antwoord te formuleren: ‘Ik denk dat niet alles een voor- of achterkant heeft. Sommige woorden kunnen dat niet hebben. Zoals ‘het leven’. En terwijl hij dit zegt, hoor ik zijn hersens kraken. Hij kijkt bedenkelijk, knijpt zijn ogen tot spleetjes en zegt: ‘Ja, natuurlijk kun je zeggen dat het leven een voorkant heeft want we worden geboren en dat zou dan de voorkant kunnen zijn. Maar de dood is toch geen achterkant? Daar zijn andere woorden voor. Juf, sommige dingen hebben geen voor- of achterkant.’

7 jaar en ik wil spontaan in mijn handen klappen van geluk. Ik beheers me. Het is moeilijk om een gesprek niet te sturen, geen goedkeuring te geven, niet eens te knikken om te laten zien dat je het met ze eens bent. Als filosofiejuf sta ik niet met mijn vingertje te wijzen, geef ik niet mijn eigen mening en probeer ik zo min mogelijk het gesprek te sturen.

Een tweede reactie
Fenna, een meisje dat geen blad voor de mond neemt, kwam met het antwoord dat bomen geen voor- of achterkant hebben. Olivia reageerde daarop met: ‘Maar Fenna, als jij voor een boom staat, dan is de kant waar jij tegenaan kijkt toch de voorkant? En als je dan een half rondje om de boom loopt, dan is dat opnieuw de voorkant! Zowel de voor- als achterkant wisselt dus steeds bij de boom!

Het is even stil en dan vraag ik aan Olivia: ‘Heeft een boom dus geen achterkant?’ Olivia zucht en draait met haar ogen zoals alleen jonge kinderen dat kunnen zonder arrogantie of ergernis op te roepen. ‘Ja, natuurlijk wel. Alleen die zullen we nooit kunnen zien.’

Voor even ben ik beduusd. Maar dat gevoel maakt al snel plaats voor verwondering. Wat is het bijzonder om met jonge kinderen te praten en van ze te kunnen leren. Hoe de ogen van een achtjarige de wereld rondspeuren opzoek naar eigen wijsheid en logica.

Opgesloten in een doos maar niet vastgeroest
Als volwassenen zitten we al vast in een doos, een kader van waaruit we moeten denken. En natuurlijk, die doos kan enorm groot zijn, maar uit die doos stappen kunnen we nooit meer. Het is ons referentiekader; het zijn onze herinneringen, gedachten, denkpatronen.

Mijn doos heeft aan de voorkant (als die voorkant al bestaat) een rond gaatje. Als ik daar doorheen gluur op dagen zoals deze, dan vang ik een glimp op van de onwetendheid, de onbevangenheid en de verwondering die kinderen zo kenmerkt. Het helpt mij om mijn doos af en toe te kunnen draaien, te kunnen verplaatsen. Zodat het niet vastroest en omdat ik weet: Kinderen leren volwassenen kijken, niet andersom.