Waarom Facebook geen dagboek is
Een vriendin van mijn moeder verantwoordde laatst waarom ze zo ontzettend veel berichten op Facebook plaatste. Ieder weekend, ieder klusje, ieder ‘bijzonder’ moment met haar kinderen, iedere ‘leuke’ dag op werk, wordt gedeeld. Aan het eind van het jaar laat zij namelijk van al haar berichten een fotoboek afdrukken. Super slim, want zo heb je een overzicht met allerlei mooie (of minder mooie, maar meestal mooie) herinneringen van het afgelopen jaar vastgelegd.
Lief dagboek
Niks mis mee, maar het verraste mij dat ze stelde dat het fungeert als een soort van dagboek. ‘Een dagboek?’ vroeg ik direct op mijn hoede. Mijn gedachten gingen snel en ik vroeg mij af of Facebook voor dit soort mensen de rol van een dagboek kon innemen.
Lange tijd heb ik een dagboek bijgehouden, al is het woord dagboek misschien niet helemaal op zijn plaats. Ik schreef er niet dagelijks in, maar sloeg soms dagen, soms weken over.
Geheugensteuntje
Mijn dagboek was een manier om orde te krijgen over de chaos in mijn hoofd. Een dagboek is altijd autobiografisch en in chronologische volgorde geschreven. Tot zover klopt de vergelijking met Facebook aardig. Het kan een manier zijn om grip te krijgen op je herinneringen, zoals ik als puber veelal ervoer.
Als mijn week bomvol zat met leuke, spannende en nieuwe avonturen of ervaringen, dan moest dat allemaal opgeschreven worden. Als die ervaringen elkaar te snel opvolgde dan voelde dat onprettig. Ik kreeg voor mijn gevoel niet genoeg tijd om deze momenten te verwerken. En wat stelde een ervaring voor zonder overdenking? Zonder verwerking? Zonder reflectie?
De wet van willekeur en de reflectie
Een spannend moment, een leuk dagje weg, een vreselijk harde lachbui met een vriendin, het werd allemaal op de puinhoop van ervaringen gegooid en aan de wet van willekeur onderworpen. Er werd zonder mij erbij te betrekken gekozen voor een lange termijnherinnering of een korte. Dat kon ik niet laten gebeuren. En dus schreef ik boekjes vol. Ik knipte tijdschriften stuk, plakte foto’s in en schreef. Ik schreef.
Maar een dagboek heeft nog een andere functie. Een functie die ik bij Facebook niet voorbij zie komen. Een functie die niet alleen belangrijk is voor jezelf maar ook voor de samenleving. Het is de reflectie die komt kijken bij het schrijven. Kenmerkend voor een dagboek is dat er in wordt opgetekend wat de schrijver waarneemt, overweegt, prettig vindt of juist niet. Dat je het gesprek met jezelf aangaat, je dingen overpeinst.
Een dagboek spiegelt. Je zult merken dat je jezelf anders en beter leert kennen omdat je situaties nog een keer zult moeten overzien als je ze opschrijft. Gevoelens krijgen woorden. Ook heeft het iets persoonlijks, iets intiems. Je probeert jezelf beetje bij beetje bloot te leggen ondanks dat het confronterend kan zijn je naakte spiegelbeeld telkens opnieuw te moeten bekijken.
Facebook is geen dagboek
Dit is echter tegengesteld aan wat ik al jaren voorbij zie komen op Facebook. Facebook kan wel degelijk een enkele functie van het dagboek overnemen, namelijk het geheugensteuntje, maar daar houdt de vergelijking dan ook op. Ik zou willen zeggen: Probeer het ook eens! Zie wat het met je doet als je gevoelens, emoties en herinneringen in taal giet.
Veel penplezier!
Geniet jij wel genoeg? Misschien moet je iets meer genieten! Geniet ervan!
Geniet ervan! Geniet ze! Lekker genieten! Geniet er wel van eh? Is nodig!
Als iets belangrijk is in deze tijd, dan is het dat we moeten genieten. Zonder dat we het zelf door hebben leggen we daarmee zowel de ander als onszelf een enorme druk op.
De kerk
Dat we plezier als iets goeds zijn gaan beschouwen en pijn liever vermijden, is het gevolg van de secularisering (ontkerkeling), het verlies van religiositeit. Er is geen paradijs na onze dood, het paradijs is hier, nu!
We zijn zelf onze God geworden. We moeten continu het gevoel hebben dat we leven, genieten en het hoogste haalbare geluk ervaren. Het leven is tenslotte kort en je moet zelf de slingers ophangen (als we het individualisme en de markt mogen geloven).
Het verplichte genieten
De laatste paar maanden van mijn scriptieproces waren zwaar. Als je na 6 maanden, 24 boeken, verschillende huilbuien en heel wat onzekerheden verder, eindelijk je scriptie mag gaan verdedigen, dan is de combinatie van spanning, blijdschap, onzekerheid en trots er één die niet eens in de buurt komt bij ‘genieten’. Toch kreeg ik van zovelen te horen: Geniet er wel van eh? waarbij ik mij voortdurend afvroeg: hoe dan? Keer op keer ontstond er kortsluiting in mijn hoofd bij het ‘moeten’ genieten van dit slopende proces.
‘Waar moet ik van genieten dan? Van de sombere gevoelens waar ik al weken mee rond zeul? Van de stress die mijn lichaam vanbinnen opvreet? Van de angst voor de toekomst of de vluchtdrang? Van het verdriet dat straks echt het touwtje wordt doorgeknipt tussen mij en een opleiding waar ik mezelf heb gevormd en een enorme diepgang en voldoening heb ervaren?’
Ik snap er niks van.
Genieten als doe-woord
Is genieten een werkwoord geworden dat wij actief kunnen bewerkstelligen? Als het antwoord bevestigend is, dan zijn we dus zelf verantwoordelijk als iets niet lukt. Typisch iets van deze tijd: de verantwoordelijkheid ligt bij het individu.
Lamlendig, depressief, chronisch moe of angstig? In diezelfde volgorde: Een schop onder de kont, een cursus positief denken, vroeg naar bed (je zal wel te weinig slapen), een therapeutje hier en een psychiatertje daar en je kunt weer meedoen in de tredmolen van alledag.
Zouden we genieten niet meer kunnen zien als iets dat je overkomt? Of dat je alleen achteraf met een vorm van reflectie kunt toekennen aan een gebeurtenis of ervaring?
Ons doorgeslagen autonome ik
Psychiater Dirk de Wachter schrijft in zijn boek De kunst om ongelukkig te zijn, dat het streven naar een extreme mate van plezier en genot voor ellende en zelfs depressie zorgt. Hoe hoger onze verwachtingen, hoe groter de kans dat het leven tegenvalt. Aangezien we het autonome individu verantwoordelijk houden voor bijvoorbeeld het vormgeven van een plezierig en gelukkig leven, kun je narigheid, ellende en pijn ook alleen maar aan jezelf te wijten hebben. Angst, bedroefdheid, tegenslag en pijn zijn in die context persoonlijke mislukkingen.
Je kunt niet altijd kiezen om ’te genieten’. Net als dat je er niet altijd voor kunt kiezen ‘je goed te voelen’. Soms hebben we een ‘mwaaah-dag’, ervaren we pijn, zijn we gestrest en weerkaatst ons spiegelbeeld niet datgene wat we zo graag zouden willen zien. Soms hebben we periodes, zoals mijn laatste gedeelte van mijn scriptieperiode waarbij er geen sprake is van genieten, geluk of de geweldigheid van het leven.
Er is meer dan genieten
En juist in dat soort periodes kunnen we leren weerbaarder te worden voor de ongemakken en teleurstellingen die het leven kent. Ondanks dat er bar weinig te genieten viel, verdiepte het delen van mijn kwetsbaarheid de relaties met de mensen die heel dicht bij mij staan. De veiligheid en zekerheid dat een ander er voor je is, benadrukt Dirk de Wachter in zijn boek, draagt bij aan de intermenselijke verbinding.
Er is meer in het leven dan genieten en gelukkig zijn. En toch ben ook ik een kind van mijn tijd en ervaar voortdurend de druk om te moeten ‘lukken’, om gelukkig te zijn en van ieder moment bewust te ‘genieten’. Maar is genieten niet iets dat je overkomt? Is het genieten zelf niet een extra ervaring bovenop de ervaring? En kunnen we daarmee ‘genieten’ als doe-werkwoord waar je actief iets mee kan of moet, wegstrepen? Dat lijkt me fantastisch. Een nadenkertje voor dit weekend.
Afgestudeerd bij Centrum Kinderfilosofie Nederland
Dit blog is geplaatst op www.hogeschoolvoortoegepastefilosofie.nl
Eens gaat de zon onder
De zon stond op het punt om onder te gaan. Al de hele avond had ik me verheugd op dit moment. Het was een stille en warme avond, de luchtvochtigheid was hoog en af en toe sloeg ik een mug dood die zoomend langs mijn oor wachtte om op het juiste moment toe te slaan.
Met slechts één wolkje aan de lucht (die met een beetje fantasie de vorm aannam van een kameel) was het moment aangebroken. Het leek nu of de zon met haar onderkant, voor zover zij een onderkant heeft, balanceerde op de horizon. Binnen een paar minuten zouden de laatste zonnestralen van deze avond te zien zijn op mijn huid. Het hoofdstuk was uit, de inkt op mijn ziel gedrukt.
Op het moment dat ik aan deze opleiding begon, was er niet zoiets als afstuderen in de filosofie. Het bestond in mijn hoofd simpelweg niet. Eerst maar eens die eerste paar maanden doorkomen, daarna zag ik wel verder. Maar beetje bij beetje kwam de zon dichter bij de horizon. Langzaamaan begonnen de lessen, de docenten, mijn geliefde klasgenoten, de theorie, de diepgang en het plezier plaats te maken voor de spanning die kwam kijken bij die laatste paar minuten. De bladzijdes aan het eind van dit HTF-hoofdstuk wijdde ik aan Centrum Kinderfilosofie Nederland (CKN).
Mijn scriptie
Het CKN is een organisatie die bezig is om het beroep kinderfilosoof te professionaliseren. Zij heeft hierbij ‘levels’ opgesteld om kinderfilosofen in onder te verdelen. Het probleem was dat er geen duidelijke richtlijnen waren opgeschreven voor het concept kinderfilosoof binnen het CKN. Welk concept van kinderfilosoof voldeed aan de verwachtingen van het CKN die zij had bij het opstellen van de standaarden of levels die horen bij een sterke beroepsgroep?
Er bleek een praktijk te zijn waarbinnen impliciet kaders waren vormgegeven en tegelijkertijd waren er grote lijnen die uit de literatuur naar boven konden worden gehaald. Hoe verhield de literatuur binnen de kinderfilosofie zich tot de al bestaande praktijk waarin kinderfilosofen opereren?
In mijn onderzoek laat ik zien dat een vastomlijnd kader van een kinderfilosoof niet wenselijk is, maar ook niet past bij de beweging die de kinderfilosofie in deze tijd kenmerkt. Dat we niet een precies, onomstreden gemeenschappelijk kenmerk kunnen aanwijzen dat een kinderfilosoof exact omvat, betekent niet dat we niet via een andere manier haar concept kunnen vormgeven. Wittgensteins ‘meaning is use‘ en ’taalspelen’ kwamen hieraan te pas.
Uiteindelijk heb ik een conceptueel kader kunnen creëren waarbij in mijn literatuuronderzoek een aantal kernbegrippen meer helderheid krijgen, waaronder de socratische/niet-wetende houding, de klassieke leraarshouding, inhoudelijke afwezigheid, autoriteit/gezag, veiligheid, verwondering, overwicht en kennis. In mijn praktijkonderzoek koppel ik deze kernbegrippen aan de verwachtingen die er waren binnen het CKN. Ik heb hiervoor een groepsinterview afgenomen onder vier bestuursleden/vrijwilligers van het CKN.
De resultaten van mijn bevindingen en het verslag dat hieruit is gerold wordt omgezet in artikelen voor op de site van het CKN. Op deze manier is er een duidelijke basis gecreëerd voor het centrum en voor de website. De artikelen kun je aankomende maanden lezen op www.kinderfilosofie.nl.
Het wordt donker maar morgen zal het weer licht zijn
In die laatste paar minuten waarin ik de zon onder zag gaan, kwamen licht en donker samen. Er was tijdsdruk, stress, innerlijke onrust, onzekerheid, ziekte en angst voor de toekomst. Allemaal muggen die ik soms wegsloeg, maar waar ik niet altijd de kracht voor had. Jeuk was het gevolg. Tegelijkertijd was er de trots, het harde werken, de filosofie, het CKN met haar mooie mensen, de discipline en natuurlijk de goede begeleiding van mijn scriptiebegeleider Leon Heuts.
De zon is onder, mijn studie aan de HTF voorbij
Het is donker, maar morgen zal het licht er weer zijn
Meer lezen over mijn laatste dag als student Toegepaste Filosofie? Klik hier
Mijn laatste dag als student Toegepaste Filosofie
Het geluid van mijn wekker dringt net iets sneller tot me door dan anders. Alsof mijn hand al lag te wachten om zanger Eloi van de band Kensington de mond te snoeren. Normaal is het zijn taak om me terug te brengen van een fantasievolle droomwereld naar een werkelijkheid vol to-do lijstjes. Die to-do lijstjes zullen voor even slinken. Vandaag komt er hopelijk witte rook uit de schoorsteen.
Afstuderen in de filosofie
4,5 jaar geleden begon ik aan dit filosofische avontuur met een nieuwe liefde en al snel een Nieuw-Zeelands tussenjaar. Na hard werken mocht ik 7 maanden geleden beginnen met afstuderen. Het advies ‘blijf thuis’ kwam soms goed uit. Zonder kroegen, lezingen, festivals, filosofieworkshops, dagjes weg, verjaardagen en meer, lag de focus zonder enig schuldgevoel bij het schrijven van mijn scriptie.
Toch was het geen makkelijk proces. Opnieuw had ik moeite om mezelf niet voorbij te lopen. Vriendinnen vertelden over hun strubbelingen, vooral het gebrek aan discipline. Ik vertelde over mijn doorgeslagen werkdrift. Een half jaar lang ging op iedere vrije dag mijn wekker om 7.30, om vervolgens achter mijn laptop te kruipen en daar soms pas ’s avonds weer achter vandaan te komen. Ieder zijn eigen leerproces, dacht ik dan.
Later als ik groot ben
De laatste twee maanden vroegen veel mensen aan mij wat ik hierna ga doen. Ik vond dat een vervelende vraag. Alsof zij gemakkelijk over die hoge drempel heen konden stappen die ik nog over moest: het verdedigen van mijn scriptie. Alsof later altijd belangrijker was dan nu. Alsof ik al met één been over die drempel moest staan, mijn hand boven mijn ogen, turend in de verte.
Ik wilde nog niet weten wat er zou gebeuren als ik uiteindelijk over die drempel zou stappen. Als ik over dat muurtje heen zou klimmen, op de rand mocht gaan staan, een laatste keer om zou kijken naar mijn scriptiebegeleider en hij dan de legendarische woorden zou zeggen: ‘Spring maar Bo, de wereld ligt aan je voeten’.
Hoe nu verder?
Nu mijn verdedigingsgesprek nadert, weet ik het antwoord. Tijdens een van mijn vele wandelingen dacht ik namelijk aan het woord ‘later’. Ik besloot later niet nodig te hebben. Want zelfs als later verschijnt in het moment, zullen we haar niet meer herkennen. Later zal zich ieder moment aanpassen en vervormen. Ze zal ons doen verlangen naar een toekomst die wellicht nooit komt. Net als nostalgie ons kan doen verlangen naar een verleden dat er misschien wel nooit is geweest.
Maar voor de mensen die het toch willen weten. Ik heb mijn antwoord klaar. Het antwoord op de vraag wat ik ‘hierna’ ga doen. Hierna zal ik mijn zoete weekenddromen niet meer laten verstoren door de intieme klanken van Eloi zijn stem. Laat mij maar slapen. Zaterdag zal ik voor het eerst in lange tijd mijn wekker niet zetten.
Tot zover mijn later. Tot later.
Als januarikind jarig zijn in de zomer
Ik ben jarig. Jarig terwijl de zon schijnt. Misschien is het de zon, misschien het feit dat de mensen hier niet weten dat deze dame 23 is geworden, maar deze dag voelt hetzelfde als die van gister. En eergisteren.
Doorgewinterd
Op mijn verjaardag is het (voor zover ik weet) al 22 jaar koud, winderig en vroeg donker. Er is een kans dat ik daardoor serieuzer van aard ben. Zwaarmoediger misschien. Een denker, een doorgewinterde ambitieuze filosofiestudente. Omdat ik praten over eindigheid heerlijk vind, schrijven over betekenis geven aan het leven een plicht en lezen over grote intellectuelen een uitdaging.
Mijn moeder zei vroeger wel eens dat ik beren op de weg zag. Dat ik niet zo ‘zwaar op de hand’ moest zijn. Maar ik vind beren mooie wilde dieren. Heb jij ooit een grote bruine grizzlybeer op de weg gezien terwijl je in je gehuurde jeep een rondreis maakte door West-Canada? Nee eh? Ik dus wel.
Interessante, aantrekkelijke en grote grizzlyberen
Soms begreep ik die uitdrukking niet zo goed. Beren op de weg zien lijkt iets negatiefs in zich te dragen. Maar de beren die ik zag waren niet per direct gevaarlijk. Eerder groot en met een enorme aantrekkingskracht. Van nature ben ik een nieuwsgierig type en als je je jeep verlaat en uitstapt om zo’n beer aan te raken, tja.. dan doet dat soms pijn.
Die pijn kan diep gaan. Dat heb ik als 15-jarige geweten. Moeite met meedoen in een wereld waar we eigenlijk niet zo goed weten wat te doen. Moeite om mee te doen met het toneelstuk dat leven heet. Moeite omdat ik een pijn voelde in mij waar ik later in de filosofie pas woorden voor kreeg.
Het houdt mij in ieder geval niet tegen om met mensen het gesprek aan te gaan. Om taboes op tafel te gooien en de schrik van hun gezicht te lezen als ik ze wil voorstellen aan een aantal beren. Zwaarmoedigheid of beren op de weg zien is iets anders dan openstaan voor de niet uitgesproken aannames die mensen geneigd zijn te zien als waarheid.
Dat ik wil praten over pedofilie, slechts om ruimte te scheppen in iemands brein en kortzichtigheid in het denken weg te nemen, wil niet zeggen dat ik een voorstander ben van kindermisbruik. Als ik vraag waarom we (het) leven koste wat het kost moeten waarderen en leuk moeten vinden, wil dat niet zeggen dat ik depressief ben.
Een januarikind
Mijn moeder wilde een lentekind. Een meikindje. Het klonk haar goed in de oren en misschien had ik dan minder nagedacht over dingen waar mensen het eigenlijk helemaal niet over willen hebben. Wegkijken en doodgaan is makkelijker dan uit de jeep stappen, beren aaien, pijn voelen en doodgaan. Toch zou ik er zelf niet voor willen kiezen.
Hoeveel zinloosheid er ook door mij heen zal razen in dit leven, ik ben altijd gelukkiger mét mijn filosofieboek onder mijn arm dan zonder. En zeg nu zelf: zijn er heel veel mensen die in hun leven een beer hebben aangeraakt? Ik geniet er keer op keer van. De gevolgen neem ik voor lief. Ik ben en blijf toch een januarikind.
Volwassenen rennen niet
Ik ben 22. Misschien is het hoog tijd. Hoog tijd om volwassen te worden. En volwassenen rennen niet.
Franz Josef
We staan op een camping in Franz Josef. Een dorpje vernoemd naar een gletsjer die op zijn beurt weer vernoemd is naar een keizer van Oostenrijk rond 1870. De camping is groot. Twee grote sanitaire gebouwen, rijen wasmachines en 4 keukenblokken moeten er voor zorgen dat vakantiegangers en backpackers het naar hun zin hebben.
Bij de ingang staat een koelkast met ons eten, terwijl wij aan het einde van de camping staan met onze minicampervan.
Wij zijn vergeters
Mijn vriend en ik zijn vergeters (misschien bestaat dit woord niet, in dat geval heb ik het lekker zelf bedacht). En één vergeter in de relatie is oké, dat kunnen de meeste relaties wel aan, maar twee is geen goede combinatie. We vergeten letterlijk alles.
Van onze mobiel in het toiletblok tot onze handdoek bij het douchen (waar je natuurlijk pas achterkomt als de warme stralen heerlijk je naakte huid verwennen). Van onze vuilnis achterlaten bij een dumpstation (waardoor we nog twee dagen extra met een stinkende vuilniszak in de auto moeten rondzeulen), tot chocoladepasta bij de supermarkt.
Kinderlijk naïef
Kortom: een grote camping waarbij de faciliteiten ver uit elkaar liggen is voor ons niet super handig. Vanavond, toen we in het keukenblok waren, rende ik terug naar onze campervan om de paprika uit onze koelbox te halen. Die waren we vergeten.
Eenmaal in het keukenblok rende ik terug om ook de wortel uit te gaan halen, wel zo lekker. Na het eten herkende de andere reizigers de rennende debiel die nu de halve wortel en halve paprika terug kwam leggen in de koeling.
Ineens werd ik mij pijnlijk bewust van mijn volwassenheid. Ik ben niet meer dat meisje van 8 dat alles huppelend kan doen. Of dat onschuldige elfjarige meisje dat de hele camping over rent en lachende gezichten in ontvangst neemt.
Doe maar niet
Mensen verdraaien bijna hun nek, schrikken op of springen aan de kant al probeer ik nog zo zachtjes op het knisperende grind te rennen. Het is niet normaal. En ook al heb ik een hekel aan dat woord, toch wil ik anderen niet tot last zijn.
Hardlopen als sport of rennen voor een trein oké, maar daar houdt het volwassen rennen dan ook echt mee op. De toiletten zijn 20 meter verderop en het liefst ren ik daarheen. Niet omdat ik haast heb, noch omdat ik tijd wil besparen, gewoon omdat ik dat lekker vind.
Volwassen worden gaat in stappen
Dus ik probeer volwassen te worden. Ik loop netjes naar het toilet, verwonder mij niet over de prachtige sterrenhemel ‘s nachts en ik ben chagrijnig als het regent. Ik doe mijn best, maar soms…
…heel soms als ik een jongetje van 4 in een plas zie springen en glunderend naar de hemel zie kijken terwijl het water in zijn gezicht spat, dan trek ik mijn schoenen uit en stamp met mijn blote voeten mee. Zonder dat iemand het ziet spring ik, dans ik en zing ik in de regen. En ietsje vaker ren ik gewoon naar de wc, negeer ik de blikken en ren terug.
Dat is toch niet normaal. Nee, maar volwassen worden moeten we leren. Bij de één gaat dat sneller dan bij de ander. Ik gok bij mij errrrggg traag: ben ik even blij.
Met de ambulance mee
Het ene moment zwem je in één van de mooiste meren ter wereld, het volgende moment lig je in een ambulance opweg naar het dichtstbijzijnde ziekenhuis 45 minuten verderop. Het leven, een reis of een dag kan gek lopen. Zie hier mijn week:
Dinsdag 9 januari. Kevin & ik besluiten de ‘oostkust’ van Lake Pukaki te bezichtigen maar al snel voel ik me niet lekker en zoeken we een toilet op. Daarbinnen weet ik niet wat me overkomt. Ik zal jullie de details besparen maar mijn lichaam heeft besloten alles wat er op dat moment inzit uit te gooien.
Het enge: Ik verlies ontzettend veel bloed. En bloed in de ontlasting is nooit goed, dus staan we een uur later bij een huisartsenpraktijk waar ik mijn naam en wat papieren in moet vullen. Op het moment dat de vrouwelijke huisarts vraagt hoe het gaat, voel ik hoe mijn hoofd langzaam de grip op de realiteit verliest. Het verlaat de plek waar ik op dat moment ben en mijn lichaam kan enkel omvallen.
Ik hoor de huisarts een lichte gil slaken en zeggen: ‘Is she still alive? Is she still breathing?’ Ik hoor iemand rennen en probeer te fluisteren dat ik gewoon aan het flauwvallen ben. Mijn lippen gaan niet heen en weer. Ik probeer het nog een keer. Nog steeds niks. Oké, laat maar. En weg ben ik.
Met de ambulance mee
Nog geen 10 seconden later open ik mijn ogen in de wachtkamer terwijl de arts wat vragen stelt. Ik wil gaan zitten als mijn hoofd besluit dat het daar nog niet aan toe is. Een andere huisarts komt aanlopen met een rolstoel en wilt dat ik naar een aparte kamer wordt gebracht. Alles in me protesteert en eenmaal in die stoel val ik direct weer flauw en het ergste: Ik kots over iedereen heen.
Opnieuw kan ik alles verstaan maar kan ik geen teken van fysiek leven geven. Dan zie ik Kevin weer en zeg: ‘Ik proef spuug.’ Hij begint te lachen. ‘Ja dat klopt. Je hebt over de huisartsen en een man die je te hulp schoot heen gespuugd. De ambulance komt je halen en je wordt naar het dichtstbijzijnde ziekenhuis gebracht in Timaru.’ Ik zucht. ‘Als ik maar beter word’.
Als ik maar beter word
Dat laatste zinnetje heb ik de laatste paar dagen enorm veel gedacht. Problemen lijken te vervagen. Wat eerst belangrijk leek, is nu niet meer dan een ‘to do list item’ voor op reis en ik irriteer me enorm aan het grote cliché: ‘Wees blij dat je gezond bent, aangezien er zoveel mensen (chronisch) ziek zijn.’
Op het moment dat je je goed voelt, heb je daar helemaal geen snars aan en we kunnen onmogelijk altijd maar dankbaar zijn voor alles en iedereen. Maar in het ziekenhuis en de dagen daarna dat ik plat lig van de medicatie, hoofdpijn en buikpijn lijkt het cliché ineens zo waar. (Ja daarom heet het een cliché, ik weet het.)
Als ik die avond rond 21:00 uit het ziekenhuis ontslagen word en ik waarschijnlijk een infectie heb opgelopen door het vele zwemmen in meren en rivieren, rijden we naar een camping verderop.
Ik heb flink wat antibiotica mee en zal over 5 dagen terug moeten bellen voor de uitslag van de bloed- en poeptest die ze hebben afgenomen. De volgende drie dagen kan ik niks behalve zielig zijn en slapen. Ik haat het om ziek te zijn. Ook zo’n vanzelfsprekendheid, wie niet eh? Maar ik haat het extra om ziek te zijn, zeg ik tegen mezelf. Gewoon omdat de dialoog aangaan met mezelf, het enige is wat ik kan doen.
Medelijden
Op dag 2 heb ik ineens medelijden met ieder mens op deze aardbol die een vorm van migraine of vaak hoofdpijn heeft. In mijn hoofd lopen verschillende sterke kerels met pikhouwelen te bikken opzoek naar diamanten. Zachtaardig gaan ze niet te werk maar luisteren doen ze niet.
Het gedreun, gestamp en gebonk in mijn hoofd gaat maar door. Als ik ergens nooit last van heb, is het hoofdpijn. Wat fijn dat ik hier eigenlijk nooit last van heb! Daar mag ik wel wat dankbaarder voor… BLEEHH gadver. Niet meer denken Bo. Die dankbaarheid komt me mijn neus uit.
Op dag 3 vind ik mezelf in de ochtend enorm zielig. Gedachtes als: ‘Waarom ik? Waarom moest mij dit overkomen?’ verban ik naar een diep donker kamertje ver in mijn lichaam met een groot slot op de deur. Aan dat soort gedachtes heb je niks en ze zijn daarnaast enorm nutteloos. Maar het gevoel dat ‘ik altijd wat heb’ verdwijnt niet.
Ik spreek mezelf streng toe: ‘Bo Kok, jij verwend nest! Je bent nu ruim 3 maanden op reis en heb je al iets gehad? Nee! Geen splinter in je vinger, geen teen gestoten! Heb je wel gedacht aan al die mensen die niet op reis kunnen? Wees dankbaar dat je dit allemaal mag doen!’
In mijn hoofd piept een klein stemmetje die nog net durft te fluisteren: ‘2 jaar geleden heb ik een oorontsteking in Amerika opgelopen hoor, daar heb ik nog heel lang last van gehad. En kun je alsjeblieft stoppen met zeggen dat ik wat dankbaarder moet zijn?’. Het stemmetje heeft al geen recht meer van spreken. Er wordt niet meer naar haar geluisterd.
Weet je wat? GOD mag me komen halen
Op dag 4 vind ik mezelf zwak. Enorm zwak. Er zijn zoveel mensen (chronisch) ziek en zie mij hier nou een beetje liggen. Doen alsof ik bijna dood ga. Ik kan niet eens 4 dagen ziek zijn want GOD kan me al snel komen halen, ik zou direct toestemmen met zijn voorstel.
Alles doet zeer. Ik voel overal een enorme spierpijn en ik kan bijna niet uit mijn ogen kijken omdat alles te fel lijkt. Diep respect voor mensen met reuma, fibromyalgie, rugpijn, migraine of eigenlijk iedere andere ziekte waar je mee moet ‘leren’ leven. Als ik beter ben, zal ik wat dankbaa… Nee, we laten het even bij respect. Bij diep respect. Diep en diep respect voor jullie.
Op dag 5 vind ik mezelf een aansteller. Lees de alinea’s hierboven waarom.
De vanzelfsprekendheid van alledag
Op dag 6 typ ik dit blog. Mijn antibioticakuur is over en de hoofdpijn, misselijkheid en duizeligheid waren nare bijwerkingen van de antibiotica. Ik heb de dokter gebeld. Geen infectie maar een bacterie blijkt mijn leven de afgelopen week goed verziekt te hebben. Ze denken aan een ernstige vorm van voedselvergiftiging maar kunnen het niet met zekerheid zeggen.
Nadat ik heb opgehangen, kijk ik even naar de lucht en durf één ding hardop en vol moed te zeggen: Wat ben ik DANKBAAR dat ik beter word en dat dit het is. Dat ik niet een of andere parasiet levenslang met me mee moet dragen of onmiddellijk met het vliegtuig terug naar Nederland moet.
Dankbaarheid is een groot goed. Ik zal het koesteren tot zij plaats moet maken voor het gewone alledaagse leven. Omdat we niet altijd maar dankbaar kunnen zijn voor alles maar heel af en toe best even stil kunnen staan, om kunnen kijken (of omhoog) voor die mensen waarbij (het) leven niet zo vanzelfsprekend is.
A compliment makes my day
A compliment makes my day
Bloedheet en -mooi
Ik sta in de rij bij de Kruidvat te wachten tot de caissière mij met een gemaakte lach begroet. Ik neem het haar niet kwalijk, het is bloedheet en benauwd druk in de winkel. De vrouw voor mij draait zich om en zegt: ‘Wat ben je mooi’.
Ik draai me op mijn beurt om, toch wel nieuwsgierig wie het label mooi met zich mee mag dragen. Maar als ik weer terugdraai zie ik de vrouw glimlachen en ze kijkt me aan. Ik begin te glimmen en niet overdreven te stralen. Tja, waarom ook niet. Waarom zouden we elkaar niet wat meer complimenten op straat geven?
Cliché
Ik begrijp ook wel dat van nature aangeboren schoonheid of knapheid iets anders is. Maar terwijl ik door de stad loop, besef ik ineens dat mooi zijn niet ligt in het uiterlijke plaatje maar in dat wat je uitstraalt.
Iedereen kent vast wel een persoon die niet perse heel knap is maar die iets uitstraalt, iets heeft. Een enthousiasme of ‘energie’ bevat waar je naar blijft kijken. Misschien is dat nog wel mooier dan het perfecte plaatje.
Lelijk en onzeker
Misschien heb ik nog last van de natrappen van de puberteit die me keer op keer wijzen op uiterlijke ongemakken en lelijkheid. Maar beetje bij beetje worden we mooier.
De vrouw van in de 50 zegt me gedag en knipoogt. Ik lach, recht mijn rug en zeg tegen de caissière: ‘Respect hoor, dat je hier zo zit met deze drukte en in dit weer. Succes vandaag en werk ze!’
Mag ik alsjeblieft lelijk zijn?
Ontwikkeling
Van deo krijg je kanker, alleen fairtrade chocolade mag je kopen zonder schuldgevoel en zitten is het nieuwe roken. Tegenwoordig kun je maar beter verzwijgen dat je graag een half uur doucht in plaats van de ‘milieuvriendelijke’ 7 minuten en staan we in de rij voor afslankprogramma’s omdat het perfecte lichaam bestaat.
Het liefst moet ons winkelmandje vol peperdure biologische producten liggen, (waar de voedselindustrie dan weer handig gebruik van maakt) en wijzen we anderen er maar wat graag op hoe we gelukkiger, gezonder, stralender, milieuvriendelijker en zonder al te veel stress door het leven moeten gaan.
Nu kan het nog
Kevin en ik gaan op reis. Daarbij is de standaardreactie vaak: ‘Ja, moeten jullie doen! Nu kan het nog.’ Meestal knik ik stom ja terwijl een benauwd gevoel me overvalt. Hoezo? Hoezo nu kan het nog? Dit impliceert dat het later niet meer kan. Dat we later niet meer de wereld rond kunnen reizen want tja: een baan, een huis, andere verplichtingen en een pensioen dat opgebouwd moet worden.
Verwachtingen
Doordat deze verwachtingen er zijn, moeten we van alles. We moeten voldoen aan sociale verplichtingen en verwachtingen. Voor je dertigste gesetteld zijn is wel een must en het liefst zijn de eerste babykleertjes dan al gekocht. We moeten gezond eten, er stralend uitzien en geweldige ervaringen beleven. We moeten NU op reis want straks kan het niet meer. We moeten mooi zijn. En laat dat nou net iets zijn wat ik niet meer wil.
Mag ik alsjeblieft lelijk zijn?
Mag ik gewoon moe zijn? Me zo nu en dan somber voelen? Huilen omdat ik verdriet voel en boos zijn om niks? Mag ik irrationeel schreeuwen, een dag alleen maar ongezond eten en chagrijnig zijn zonder reden? Mag ik lelijk zijn? Lelijk op Snapchat, Facebook of Instagram. Mag ik gek doen zonder schaamte en druk doen zonder ADHD? Mag ik het leven zinloos vinden zonder depressie?
Mag ik alsjeblieft weer mens zijn?